1. De lidstaten benoemen contactpunten die daadwerkelijk zullen samenwerken en verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en doorgeven van de informatie die nodig is voor de uitvoering van de artikelen 21, 22 en 23. De lidstaten wisselen de gegevens bij voorkeur elektronisch uit.
2. Elke lidstaat deelt de overige lidstaten via de in lid 1 bedoelde contactpunten mee welke de in artikel 11, lid 4, bedoelde aangewezen autoriteiten zijn en welke procedure bedoeld in de artikelen 21 en 22 wordt toegepast op mobiliteit.